woensdag 30 november 2016

ondergang van de mens - wetenschap

WETENSCHAP

Zoals ik al eerder aanstipte bestaat wetenschap als zodanig niet, tenminste niet volgens haar letterlijke betekenis. Telkens opnieuw blijken we niet te weten wat we wisten. Onze geschiedenis staat er vol mee, en wat we nu denken te weten zal over honderd jaar waarschijnlijk deels achterhaald zijn, zo niet het overgrote deel, is een beangstigende gedachte als je bedenkt dat ons leven afhankelijk is van diezelfde wetenschap.
We vertrouwen erop dat kerncentrales in onze omgeving stabiel blijven om ons van energie te voorzien, tot het mis gaat! Vraag het maar in Harrisburg, Tsjernobyl, Fukushima…
Al vanaf de vroegste tijd vertrouwt de mens op zijn ratio, gelooft hij in het pas ontdekte vuur voor zijn energie, tot… zijn onderkomen afbrandt. Nog niet zo heel lang geleden geloofden we heilig in aderlating als remedie tegen alle kwalen, of alchimistische rimram die later scheikunde, en nog later chemie zou gaan heten.
We stellen voortdurend bij en vergeten dat we eigenlijk toch niet wisten wat we dachten te weten. Dat is wetenschap, en het werkt… voor een deel tot blijkt dat sla, of yoghurt, of brood, of om het even wat, toch kankerverwekkend is. Dat marihuana de ene keer verslavend is en verdomd ongezond, terwijl even later wordt beweerd dat het een scala aan dodelijke ziektes bestrijd.
Dat is wetenschap!
De moderne religie, met de vader als de verplicht publicerende en frauderende hoogleraar. De zoon als het gesubsidieerde lab dat haar bestaan verdedigt dankzij haar economische relevantie en de daaruit voortvloeiende te hoge prijzen die het zonder blozen doorrekent aan de consument die de rommel eigenlijk helemaal niet nodig heeft. En met de geest als het internet dat hard op weg is de reële wereld door een virtuele te vervangen waarmee het grote geld wordt verdiend dat de plaatselijke kleinhandelaar inmiddels heeft moeten laten vallen.
We aanbidden een farce dat veel minder stabiel is dan we durven of willen geloven terwijl het elke dag opnieuw wordt bewezen door de voortdurende tegenspraak in de wetenschappelijke pers, en zijn wetenschappers de eersten om dit te geloven, zoals hun voorgangers: de sjamanen en priesters deden, omdat ze zonder die rotsvaste overtuiging in hun eigen onfeilbaarheid het credo maar moeilijk kunnen verkondigen.
Wat heeft wetenschap ons eigenlijk gebracht behalve een wereld die op kiepen staat, en wagonladingen vol onnodige snufjes, overbodige speeltjes, en nefaste gadgets? En de gezondheidszorg dan, zult u zeggen, of de landbouw, of de zware lichamelijke arbeid die de mens uit handen werd genomen?
We worden inderdaad ouder, maar om welke prijs en uit welke noodzaak? We verstoppen onze wegen tot we niet alleen meer met de auto, maar zelfs te voet geen kant meer op kunnen, terwijl de ene helft zijn leven verkwanselt, en de andere aan het infuus ligt om die overbodigheid zo lang mogelijk te rekken.
Machines om de grond te bewerken zijn inmiddels zo groot en zwaar, en klinken daarom de grond zo hard in dat er binnenkort helemaal niks meer wil groeien, waarom we ons richting laboratoria wenden met de hoop onze gewassen in de toekomst binnen een soort flatstructuur te verbouwen, gestapeld in artificiële landbouwhotels waarin de ecosystemen perfect kunnen worden nagebootst naar huidig inzicht, zonder ons af te vragen wat die gewassen ervan vinden die het op termijn wel eens zouden kunnen laten afweten omdat massale zelfmoord te verkiezen is boven de van buitenaf opgelegde regulatie.
En wat die zware lichamelijke arbeid betreft, die bestond niet eens voordat de wetenschap de machine uitvond en arbeid plotseling zwaar werd, die vervolgens wetenschappelijk verlicht moest worden omdat te zwaar gewoonweg niet lang genoeg was vol te houden.

Zo denkt de mens volgens zijn eigen patroon, zonder rekening te houden met alles om hem heen, dat zijn manier van denken misschien niet kan appreciëren. Daar hebben we ons nooit wat van aangetrokken, met alle gevolgen die zich langzaam beginnen te wreken, gelooft het beest dat zoveel verknoeit nog steeds in zijn eigen oppermacht, want is het niet geschapen naar het evenbeeld van zijn schepper, is nog zo’n doctrine waar we maar moeilijk afscheid van kunnen nemen, terwijl als je er even over nadenkt tot de conclusie moet komen dat, als wij zijn evenbeeld zouden zijn, het hele universum al lang op haar gat zou liggen.

maandag 28 november 2016

van Golem tot Gollem

Van Golem tot Gollem, een essay


Golum, Golem of Gollem, al naar gelang de verschillende spellingen kan inmiddels worden beschouwd als een literair stijlfiguur omdat dit archetype van het zielig-gemene door veel verschillende schrijvers werd gebruikt. De verpersoonlijking van het duistere, maar ook de zielige en hulpbehoevende.
Psycholoog en I-Tsjing kenner Carl Gustav Jung stelde hem in zijn verhandeling over de Archetypen voor als de dualiteit tussen Yin en Yang, de krachten van goed en kwaad waartussen elk mens voortdurend moet kiezen.
Fantasy schrijvers als H.P. Lovecraft. Edgar Allen Poe en Henry Rider Haggard maakten dankbaar gebruik van zijn complexe karaktertrekken om hun macabere verhalen een demonisch-menselijke kant te geven.
Wie en wat is Gollem? Hoe en waar ontstond hij?
Voor deze verhandeling zijn drie namen van belang: J.R.R. Tolkien, Gustav Meyrink en de 16e eeuwse legende over de Praagse opperrabbijn Lõw.

Rabbi Lõw

Golem is oorspronkelijk Hebreeuws en wordt – voor zover bekend – het eerst in de Talmud genoemd als het lichaam van Adam voordat het met bewustzijn werd bezield.
Verder in het Oud Testament (vers 139:16) waar David er zijn vormloos begin (embryo) mee aanduidt.
Als zelfstandig wezen duikt Golem voor het eerst in een 16e eeuwse Joodse legende op die in de 19e eeuw werd opgetekend door ene Jacob Grimm. De legende gaat als volgt:
Rabbi Lõw, opperrabbijn en kabbalist, die over occulte krachten beschikte, maakte uit leem een Golem waarin hij leven blies en die moest helpen bij het werk in de synagoge.
Op zijn voorhoofd schreef hij het woord emeth dat waarheid betekent. Hierdoor begreep de Golem alles wat werd gezegd.
Het vervelende was dat het wezen bleef doorgroeien, een heel stuk per dag, wat zijn maker tenslotte verplichtte de “e”van het toverwoord weg te nemen zodat alleen meth overbleef. Dit betekende: hij is dood, en had de Golem terug moeten brengen tot een klomp leem. Maar dankzij een vergissing maakte de dienaar amok.
Tenslotte slaagde de vergeetachtige rabbi erin het foute opschrift te verwijderen waarna het leven uit het losgeslagen monster week en de vormloze klei bijeen kon worden geveegd. Veiligheidshalve werd het stoffelijk overschot in een hokje op de zolder van de synagoge bijgezet en werd het bevel uitgevaardigd dat geen sterveling er nog mocht komen.

Gustav Meyrink en Der Golum

In de 19e eeuw werd de Golem in volksverhalen en literatuur herhaaldelijk voorgesteld als de geheimzinnige verdediger van de door pogroms bedreigde gettobevolking.
Bij de niet-jood Meyrink werd hij echter een symbool voor het duistere, instinctieve en onbewuste van de mens. Hij verbond de stof met allerlei ander materiaal – o.a. het dubbelgangermotief en een misdaadintrige – en gebruikte het om een fantastisch griezelig beeld te schetsen van het Praagse getto van rond de eeuwwisseling.
Hoofdpersoon is Athanasius Pernath, restaurateur van kunstwerken, die in het getto woont. Op zekere dag komt een klant die een gedeelte uit het boek Ibboer – zielsbezwangering – gerestaureerd wil hebben.
Nadat de klant is vertrokken realiseert Pernath zich verbaasd dat hij hem niet meer voor de geest kan halen. Hij denkt vaag aan de Golem maar verwerpt het als belachelijk.
Niet veel later wordt Pernath door Joodse vrienden bij een gesprek over de Golem betrokken. Om de drieëndertig jaar wordt de Joodse wijk door een epidemie geplaagd. In een luchtspiegeling ontstaat het silhouet van een angstaanjagend wezen dat door straten en stegen dwaalt, star en doods, maar wel in staat tot de meest rudimentaire bewegingen waardoor het schoksgewijs loopt.
Weer wat later wil hij uit galanterie tegenover een onbekende dame, aan wie hij zich vaag verplicht voelt, haar liefdesbrieven verbergen. Op zoek naar een veilige schuilplaats belandt hij tenslotte na lang dolen op een verdieping in een huis vlakbij de AltNeu synagoge, en er mogelijk mee verbonden.
Door een zeshoekig valluik raakt hij in een vrijwel leeg, van een tralievenster voorzien vertrek waar hij tot zijn verbazing een compleet Tarotspel vindt. Zijn blik valt op de in het binnenvallende maanlicht terechtgekomen Pagaat van het kaartspel. Het treft hem onaangenaam dat de goochelaar op de Pagaat of Alephkaart – voorzien van de Hebreeuwse letter A – met eenzelfde korte baard is uitgedost als hijzelf en uit weerzin gooit hij de kaart in een hoek.
Inmiddels begrijpt Pernath dat hij tot de zolder doordrong die de Golem als graf werd toegewezen en onmiddellijk groeit, als uit zijn geest geboren, de Golem uit de weggegooide Pagaat. Verbijsterd ziet de restaurateur dat het wezen een gruwelijk spiegelbeeld van hemzelf is. Zodra het ochtend wordt verschrompelt het monster weer tot de goochelaar op de Tarotkaart.
Kort na zijn ontdekking wordt Pernath ten onrechte van moord beschuldigd en naar de gevangenis gestuurd. Na lange tijd blijkt zijn onschuld en keert hij naar het getto terug. Hij vindt niemand van zijn oude vrienden. Zijn woning is verdwenen, gesloopt tegelijk met het oude Joodse centrum en hij neemt zijn intrek in een huurkazerne.
Er breekt brand uit. Hij klimt op het dak vanwaar hij met een touw de begane grond probeert te bereiken. Terwijl hij zich laat zakken passeert hij het ditmaal stralend verlichte tralievenster waarachter hij de nacht met de Golem doorbracht. In het kamertje zitten twee mensen, vrienden van hem: de oude Hillel en zijn dochter Myriam van wie hij houdt. Hij probeert op de vensterbank te klimmen maar stort door onhandigheid in de diepte.......
De anonieme verteller die op de eersten bladzijden van het boek wordt geïntroduceerd ontwaakt door eigen angstig geschreeuw en ontdekt dat hij in de St. Vithuskathedraal zijn hoed met een ander heeft verwisseld. Er staat een naam in. De eigenaar blijkt Athanasius Pernath en hij vindt het adres in het oude Alchemistenstraatje waar hij hem door het tuinhek samen met Myriam de droomliefde ziet en de adem stokt hem in de keel.....

Een summiere samenvatting van een ingewikkelde roman waarin nog heel wat andere thema’s en nevenintriges de revue passeren. Het verhaal blijft onafgebroken beheerst door het door de Golem geconcretiseerde noodlot. Van de lezer wordt veel waakzaamheid geëist om de draad niet te verliezen.

J.R.R. Tolkien en de Hobbit

Dat Tolkien zijn Gollem – let op het gebruik van de dubbele L – ontleende aan de Hebreeuwse legende lijkt duidelijk en dat hij Meyrinks Golum als inspiratiebron gebruikte blijkt uit de opvallende overeenkomsten tussen beide karakters: symbool van het duistere en de list.
Tolkien voegt er een extra dimensie aan toe: de hulpeloze en hulpbehoevende.
Als Bilbo Balings, een hobbit, op de vlucht voor aardmannetjes in een donkere grot bescherming zoekt ontmoet hij er aan de oever van een – alweer – donker onderaards meer Gollem die een ring heeft gevonden, waarvan later blijkt dat het sieraad over bijzondere krachten beschikt. Gollem is dol op raadsels en in de hoop Bilbo te verslaan verleidt hij hem tot een spelletje dat de hobbit wint en daarmee de ring.
Bilbo weet op het nippertje aan de woedende Gollem te ontkomen en belandt na veel omzwervingen terug in zijn dorp.
Gollem heeft maar één enkel hoofdstuk in de Hobbit maar heeft daarin wel een cruciale rol. Hij is de spil waar een groot deel van Tolkiens oeuvre om draait. Hij is de vinder van de ring waar de schrijver later een hele trilogie aan wijdt en er een heel eigen wereld rond schept.
In In de ban van de Ring, de queeste van Frodo en de zijnen die is gebaseerd op de Graal legende, komt Gollem terug. Het zou te ver voeren en het is voor dit artikel ook niet relevant om van het drieluik de inhoud te schetsen. Het gaat tenslotte om Gollem zelf.



Gollem

In tegenstelling tot de Hebreeuwse legende en Meyrinks versie is Gollem klein, een week donker schepsel met grote lichtende ogen, vies en het stinkt.
Hij eet vis uit het onderaardse meer, aardmannetjes en alles wat toevallig voorbij komt (hobbits bijvoorbeeld). De verpersoonlijking van het afschuwwekkende maar tegelijk het raadselachtige wat hem zo interessant maakt en hem zijn eigenheid geeft. Het ene moment is hij laf, het andere dapper. Dan weer slim en vervolgens dom. Binnen een veelheid van tegenstellingen is Gollem zowel held als antiheld.

Bronvermelding

Hubert Lampo, De Zwanen van Stonehenge, Meulenhof Amsterdam 1978
J.R.R. Tolkien, De Hobbit, Het Spektrum Utrecht 1976
J.A. Dautzenberg, Gustav Meyrink en het hogere, de Volkskrant Amsterdam 1986

Amsterdam; Het hoogt 38, oktober 1986
Verschenen in Gollem-pje 3, Amsterdam maart 1987


zondag 27 november 2016

borders

Borders


Where I live are too many borders for such a small country too many languages are spoken and not even properly as one might expect for so few people living together on such a small piece of earth that one would like to emigrate to the Planet of the Apes but than there is the elephant border only crossed by leopards and other lions which are not in a candy bar so to speak but eaten by a pussycat out of a dog’s trash when there was no one to watch it don’t you see no more borders when there are many as trees in a forest through which I walked once with my girlfriend more then a hundred years ago when there were many more borders then there are now and people fought for it mile by mile to give it back again because they lost too many soldiers and they had to raise new ones arm them again from money they stole of their neighbors or their own but sometimes these monies had no value no more so they wanted but couldn’t buy the things they thought they needed to cross the border nowadays you only need a passport and no gun or sword anymore as in the past when life was still easy to live because sorrow was always on the other side only once in those days while now one lives too many times in work social live or hobbies one can never guess until once see the resume of the candidate who wants to tell us more about himself you don’t even want to know but anyhow he’ll tell you uninvited as you know what I mean it isn’t necessary anymore to read this nonsense any further because Novell doesn’t beat Microsoft in the coming future with so many borders still to cross that you should go by plane and even pass several of them at the same time by now and if you even think of the possibilities we create ourselves through www or internet affairs it is not funny anymore to cross borders because in the mean time one stays at home while being abroad without any holidays once has to work for seven days a week and twenty-four hours a day it would be impossible to catch any sleep still but be quite please while I tell you about any future which has roots in the past what most people don’t seem to know is that there will be many more words then there are now I can tell you because dictionaries have always been growing over times I didn’t even live or lust for live and that is why ancient times smelled so badly that my nose was unable to reach for higher grounds of solution for all the people ever lived on this planet while impossible to imagine that they would live at the same time there was no room for borders anymore or one had to divide lots of them in two or more parts this would have to be one pro because by than everyone was able to talk all languages spoken on earth like in pre Babylonian times it would gather new wars and also new borders which would make the circle round if you know what I try to say but impossible to tell why this sentence is unreadable for the ones who didn’t write it which my dear is the biggest border of them all miscommunication of all human beings together in a big living room called Mother Earth or Global Village because with internet on our side everything will be reduced to a tiny village where all chatterboxes can complain about everything so far in which case you are as mad as I am while I assure you that it will never happen.

Antwerpen; Suikerrui 5, winter 1996
Opgenomen in American Barricade volume 1, Portland Oregon 1997


zaterdag 26 november 2016

the tractor

walking back from Vroenhoven (Belgium), an agricultural community










hypothese, of een eigentijdse kunstbeschouwing

Hypothese, of een eigentijdse kunstbeschouwing


Mij lijkt interessant om te zien wat auteursrechtelijk gebeurt wanneer een ander dan Jeff Koons zijn Ushering in Banality een beetje kleiner maakt (1 centimetertje bijvoorbeeld), er een andere titel voor bedenkt en de beeldende big vervolgens tot het maximum van honderd gulden bij Sotheby`s laat veilen.
Als werktitel lijkt me Wanneer Vincent nog honderd jaar zijn pistool had opgeborgen zou hij inmiddels persoonlijk de kont van de commercie hebben gekust. Wat kan worden teruggebracht tot Hoe Pinkie Pienter bij mamma Moloch in het gevlei komt, of kortweg Te grazen genomen.

Waarover gaat het eigenlijk?
Iemand kwam ooit op het idee van de big. Die iemand, waarschijnlijk een ontwerper in een kunstnijverheidatelier, ontwikkelde het beest, alweer waarschijnlijk: op papier.
Deze ontwerper in loondienst heeft uit hoofde van zijn functie geen wettelijk beschermd auteursrecht. Het copyright is in handen van de firma waarvoor hij/zij werkt (als die firma tenminste zoiets als een gedeponeerd auteursrecht heeft).
De ontwerper geeft zijn schets aan een leerling die aardig kan boetseren die op zijn beurt een gekoesterd biggetje modelleert. Laten we aannemen: in was. Het biggetje groeit: van plat papier tot een heus klein sculptuurtje.
Het wassen miniatuurtje vertrekt naar de gieter die er een iets groter malletje van maakt waarvan malle afgietsels worden vervaardigd die vervolgens in het daarvoor bestemde circuit in de verkoop worden gedumpt.

Plots verschijnt shoppingartiest Jeff Koons, koopt zo’n varken dat hij terug naar de gieter brengt omdat volgens hem de mal niet groot genoeg was.
De gieter, gelukkig omdat hij in opdracht grootse daden kan verrichten, levert de reuze big. Jeff plakt zijn naam en prijskaartje erop en ...... klaar is Koons!

De hamvraag met betrekking tot het varken: van wie is precies het auteursrecht? Wat toch de bescherming van de bedenker voor zijn geestelijk eigendom is en onder andere kunstenaars behoedt tegen namaak. Kunstenaars hebben namelijk dat recht, zomaar, uit hoofde van hun maatschappelijke status.
In geval door middel van een signatuur of anderszins niet duidelijk is wat precies waar vandaan komt, kan deze onzekere zijn recht nog altijd laten deponeren waarmee voor eens en altijd vaststaat wiens naam bij welk voorwerp hoort.

Terug naar de inmiddels te vaak bekritiseerde big.
Ik trok de conclusie al dat het auteursrecht in dit geval niet bij de bedenker ligt maar waarschijnlijk bij de opdrachtgever. Zoiets is wettelijk mogelijk. Dat kan met een notariële akte die door een daarvoor aangewezen instantie wordt bekrachtigd. Zo kan ik als beeldende kunstenaar mijn auteursrecht afstaan, voor geld bijvoorbeeld, of zelfs voor niks aan om het even wie. De buurman voor mijn part. Als ik dat doe heb ik over mijn eigen maaksels niets meer te vertellen. De buurman kan met mijn werk knoeien zoveel hij wil. Daarom doe ik het niet!
Maar misschien was de opdrachtgever toevallig de buurman van Koons en kijkt hij heel anders tegen dit verworven recht dan ik.

De vraag dringt zich op: Van wat heeft Jeff nou eigenlijk het auteursrecht? Van het geflankeerde varkentje? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Dan heeft meneer Koons namelijk het recht de miniatuurtjesmaker te verbieden het varkentje nog langer in de handel te houden en dat terwijl juist nu, dankzij alle publiciteit, het beestje het toch aardig moet doen.
Veeleer lijkt het dat Koons het recht heeft verworven het biggetje een ietsje te vergroten. In dat geval bestaat zijn auteursrecht enkel en alleen uit de vergroting. Anders gezegd: het idee dat auteursrechtelijk is gewaarborgd en dat in daad omgezet tot kunst wordt is de vergroting in samenhang met de titel.

Welnu: In het geval ik als kunstenaar datzelfde beeld weer verklein, om het even hoeveel, pleeg ik daarmee met hetzelfde voorwerp een compleet nieuwe daad. Geef ik er een andere titel aan dan levert dit een totaal nieuw kunstwerk op. Zeker als ik die daad begeleid met de intrinsieke meerwaarde van een honderd gulden veiling. Voorwaar: kunst en kunstenaar waardig!

Dit alles bedenkend kom ik tot de onmiddellijke conclusie: niet lullen maar doen! Ware het niet dat ik toch wat bevreesd voor de reacties ben.
Te beginnen bij de laagste trede: Stedelijk Museum directeur Beeren zal het vast niet leuk vinden een bijna identieke replica van zijn pas verworven tweehonderdvijftigduizend gulden pronkstuk voor honderd over de toonbank te zien gaan. Zo zal hij er althans tegenaan kijken. Dat het niet om een replica maar een autonoom kunstwerk gaat heb ik hierboven al omstandig uitgelegd.
De banale maker, op zijn beurt, vrees ik niet. Hij zegt met zijn kunst te ageren dan wel aan te tonen dat de inmiddels unaniem geaccepteerde vergrotende trap: Kunst – Kunstenaar – Koper, onze producten hun intrinsieke waarde verlenen. Hij in de eerste plaats moet mijn daad zeker kunnen waarderen.
Last but not least: de auteursrechtelijke van het minuscule biggetje. Ik heb geen idee hoever zijn recht rijkt, maar mochten zijn auteursrechtelijke tentakels tot een Amsterdamse veiling raken dan denk ik hem schadeloos te stellen met de opbrengst. Hij zal nooit zoveel voor een van zijn biggen gevangen hebben mag ik hopen. Mocht het wel zo zijn dan ben ik bereid de meerwaarde uit eigen zak bij te passen.

Daarom ...... naar de mallenmaker en laten gieten dat ding.
Ja maar, toch, stel dat ik ernaast zit. Dan kan me dat geintje een schadepost van 250.000 gulden bezorgen. Of, god verhoede het, is de intrinsieke waarde gestegen en wordt het nog meer.
Als iemand nou eens een rampenfonds opricht – niet dat ik geloof dat het nodig is, maar zeker is zeker, nietwaar – dan zal ik dat varkentje wel wassen.

Amsterdam; Het Hoogt 38, 1989

Verschenen in NRC Handelsblad 1989

vrijdag 25 november 2016

waswater sprookje

Waswatersprookje


Eens, in een ver verleden voordat Europa bestond, de wereldzeeën nog onbevaren en beekjes op eigen kracht zonder stimuli als lege blikjes en plastic zakken kalm zeewaarts kabbelden, kende de mens geen watervrees. Die ontstond later, geleidelijk in gelijke tred met de voortschrijdende beschaving.
Hoe beschaafder hoe meer vrees belandde tenslotte in de middeleeuwen waar Viespeuk koning was. Viespeuk beschikte over het diepere inzicht en een lange levensadem, regeerde tenminste achthonderd jaar en vreesde dat water aan je lijf vreselijk ziek en ongezond zou maken tot de dood erop volgde.
Zijn goede onderdanen, die inmiddels Europees spraken, geloofden hem, beloofden plechtig het heilig inzicht te delen en na te volgen. Waarom de middeleeuwen donker worden genoemd laat zich raden en was de reden waarom de toenmalige luyden stinkend de zeventiende eeuw bereikten.
Viespeuk was oud geworden en der dagen zat. Hij zag en rook niet meer zo best, kon niet verhinderen dat enkele verlichten probeerden de macht te grijpen. Zij die de wereldzeeën hadden bevaren, ondermeer in Arabië waren geweest en onderweg leerden dat water maar gewoon water is en alleen te vrezen in zeevolle hoeveelheden.
Van een revolutie was geen sprake. Viespeuk had nog te veel macht. In dapper verzet poedelden Verlichten stiekem in een teiltje, verborgen in een ongebruikt vertrek.
Heel langzaam wonnen de bekeerden wat terrein, verlichtten hier en daar een stuk of wat gelijkgezinden met hun poedelwoede, maar Viespeuk blies zijn lange adem tot aan het eind van de negentiende eeuw toen Europa inmiddels in een lappendeken was verdeeld.
Aan de rand van de deken lag een klein waterrijk landje waar een proper volkje leefde, toch zo ver het hun boedel betrof. Ze schrobden en poetsten de ganse dag. Huisjes glommen, stoepjes blonken en de straten waren schoon. De weinige heksen die de brandstapels hadden overleefd en op bezems door het luchtruim zwierden, zagen een klein blinkend lapje in de immense lap die Europa was.
Het blonk er niet oogverblindend. Kleine vieze vlekjes bedierven het totaal aan schone schijn.
Hoe dat kwam? Hoe het kon gebeuren?
Op schoonheid beluste heksen spuugden wel eens omlaag en probeerden de vlekjes op te lossen met hun befaamde waskrachtheksenspuug. Het mocht niet baten. Viespeuk had te lang geregeerd. Aan het Propervolkje kleefde nog altijd zijn gore adem. Hun huisjes blonken maar aan hun lijven koekte vuil.
De Bestuurderen, die de asem der verlichting hadden gevoeld, besloten er iets aan te doen, en zo gebeurde dat aan het eind van de negentiende eeuw massaal badhuizen werden gebouwd waarin het volkje zichzelf mocht schrobben.
Het pleit beslecht, denkt u, het verhaal geschreven, maar helaas! De waskrachtmeting moest nog beginnen en zou bijna honderd jaar duren.

Netheid en Zindelijkheid regeerden over de hoofdstad van Properland waar in 1870 een eerste fles warm water als inwijding tegen een zijgevel werd geslagen.
Tot 1919 volgden er nog honderdennegen.
Douches stroomden, badjuffrouwen en meesters hadden emplooi, en dankzij de bouwwoede floreerde het ambacht van bouwvakker, maar zij die moesten baden liepen voorbij, al kwam wel eens een enkeling voor vijf wasbeurten per jaar. Het slinkende heksenvolk zag dat hier en daar een vlekje verdween, maar daar bleef het bij.
Behalve de schoolkinderen, die immers door de Bestuurderen gedwongen konden worden. Zij plasten en plonsden vrolijk op honderdentien plaatsen in de hoofdstad.

Ook in het Volksbadhuis aan de Polanenstraat dat in 1914 in gebruik werd genomen, ontworpen door een onbekende Netheid – misschien wel Heden – van de Dienst Publieke Werken.
Het lag er mooi, dit badhuis, op de puntige hoek van als een wig in elkaar lopende straten. Trots, met de hoge schoorsteen als aanwijsstok voor sterren.
De heksen vlogen hoestend door de uitgebraakte steenkoolwolken die als symbool voor waterwarmte het luchtruim bevuilde, en al gauw waren er in de Spaarndammerbuurt geen heksen meer.
Wel de badmeester, om hem kon je niet heen met zijn woning vastgeplakt op de hoek van het gebouw waar ze hoog boven het straatbeeld torende.
Hij ontketende een traditie, want zelfs nu nog zijn badmeesters hoog boven water te vinden.
De luxe was onbeschrijfelijk. Beneden rond de centrale hal was het de beurt aan de vrouwen die in acht baden en vier douches het vuil van zich konden spoelen, met daarboven zoals het hoorde, de mannen in maar twee baden en liefst achttien douches. Niet ongelimiteerd. Zodra de badkuip vol was werd de hendel van de kraan geschroefd om te voorkomen dat kostbaar warm water werd bijgetapt waarom het niet verwonderlijk was dat er regelmatig rillende gedaanten het pand verlieten die door de warmte in slaap gesukkeld, och arme, wakker schrokken in het ijskoud afgekoelde bad.
Ondanks propaganda en dreigementen door de Heren Net en Zindelijkheid bleef de doelstelling van tweeënvijftig baden jaarlijks per persoon onrustbarend laag. In 1918 werd daarom besloten het volksbadhuis uit te breiden met een kinderbadinrichting die uit achttien open douches rond een centrale plaats bestond waar een badjuffrouw zowel kraan als kinderen dirigeerde.
Dat was slim van de Bestuurderen. Kinderen zijn immers klassikaal te dwingen de voorgeschreven norm van één bad per week te consumeren.
Toch ging het fout met het badhuis. Weliswaar kwamen er gaandeweg steeds meer baders en baadsters, en soms zelfs vaker dan vijf keer per jaar, maar de verlichtte Zindelijkheidsheden kregen steeds meer macht. Zoveel dat ze voor het plan gewonnen raakten elke nieuw te bouwen woning van een douche te voorzien. De op schoon en netheid beluste bevolking was daarmee zeer content nu ze de beschikking kreeg over extra opbergruimte voor bezems, schrobbers, dweilen en emmers. Kortom: de stoepjes glommen, de huisjes blonken, de straten waren schoon, maar aan de lijven koekte het vuil van eeuwen.
De grote oorlog kwam en ging en bracht zoveel vuiligheid dat grote volksdelen besloten het teiltje voor voeten, handen en hoofd te verruilen voor de inmiddels leeggeruimde douche zodat voortaan het hele lijf met een wekelijkse beurt kon worden verwend.
Hoera en Hoezee! De Verlichten hadden het pleit gewonnen, de hygiëne gezegevierd.
Langzaam keerde het tij en in de roerige sixties ging het volkje in grote getale en soms zelfs vaker dan één keer per week in bad. De moedigste waagden het elke dag.
Maar hoe moest het met de badhuizen? Iedereen had inmiddels een eigen douche met leegloop tot gevolg. De bestuurders bogen de grijze koppen over een nieuw probleem: bestemmingsplan Openbare Baden.
Ze werden het een na het ander gesloten tot in 1985 ook aan de Polanenstraat de deuren dichtgingen. Voorgoed!
Een tijdperk afgesloten. De gemeenschapszin alweer geknakt.

Voorgoed?
Dat had je gedacht. Sprookjes hebben immers altijd een happy-end en om dat te breien moeten we opnieuw terug in de tijd en ....... naar Arabië.

In de tijd dat Viespeuk in Europa de scepter zwaaide kende de Arabische wereld allang het gebruik van badhuizen: de Hammamãt. Traditioneel en religieus, gebonden aan de reinheid van het lichaam, regeerden Net en Zindelijkheid er al eeuwen. Misschien wel altijd, waren zij nooit weggeweest. Arabische heksen hadden geen last van vieze vlekjes wanneer ze hoog op hun bezem over het landschap scheerden.
Sommigen van het Propervolkje waren er geweest en raakten besmet met de verlichting dat water niet schaadt. Integendeel! Reinheid van lichaam leek verband te houden met reinheid van geest terwijl de Properlanders over de reinste geest ter wereld meenden te beschikken.
Hoe het verder met de Verlichten ging weten we. Wat we nog niet weten is dat in de eerder besproken roerige sixties – zelfs al iets daarvoor – heel wat mensen uit de Arabische wereld naar Properland trokken om er zich te vestigen.
Europa was Europa niet meer en voor Arabië gold hetzelfde. Wereldwijd zwermden mensen overal naartoe en vermengden zich vanzelfsprekend.
Maar, hoe vreemd! Arabische mensen brachten van alles mee, zichzelf in de eerste plaats, maar ook: moskeeën, kunst, slachtrituelen, ramadan. Echter geen hammam. Wassen deden ze in de van overheidswege goed gekeurde douches thuis.
Thuis kun je ook rituelen maar een douche is toch wat anders dan een stoombad, wat een hammam eigenlijk is.
Het gemis bestond maar de inwijkelingen klaagden niet.

Als in alle sprookjes gebeurde er een wonder.
Properlanders die naar Arabië gingen en met de hammamãt kennismaakten waren zo onder de indruk dat ze eenmaal thuis besloten, samen met Arabische mensen, een eigen hammam op te richten die voor iedereen toegankelijk moest zijn.
Properland was inmiddels in de commerciële eighty`s aangekomen en toch lukte het de stichting Hammam het nodige geld bijeen te brengen.
Het was hun geluk dat niemand wist wat met het gesloten badhuis aan de Polanenstraat moest gebeuren. De stichting kreeg toestemming het te gebruiken waarna een periode van voorbereiding werd afgesloten en het eigenlijke werk begon.
Een architect werd gevraagd het verbouwingsplan uit te werken. Het oorspronkelijke badhuis had nogal wat verandering nodig voordat het zichzelf hammam kon noemen. Het buitenaanzicht bleef behouden, behalve de indrukwekkende schoorsteen die op instorten stond, maar binnen voltrok zich een metamorfose.
De woning van de badmeester werd tot kantoor veredeld. Er moesten hammamãt badruimten, een rustruimte voor tussen en na het baden, kinderopvang voor badende moeders, kapsalon, kleedruimte, balie en een koffiehuis voor dorstigen gerealiseerd worden. Niet alleen een plaats om vuile lijven te wassen maar het badhuis kreeg in de toekomst een belangrijke sociale en religieuze taak.
De hoofdingang kwam aan de Polanenstraat waar vroeger alleen de mannen naar binnen mochten. De oude vrouweningang aan de Zaanstraat liet voortaan de koffiehuisgebruikers door.
Het plan was klaar. De verbouwing kon beginnen, maar het pand was in slechte staat, en hoe slecht, slecht kan zijn bleek tijdens het werk.
Het complete dak van het kinderbadhuis werd gesloopt en de erbij horende intacte wachtruimtes hebben nog geen functie, zijn zelfs nog niet opgeknapt, evenals de immense hoge kelderruimte waaruit de oude verwarmingsinstallatie werd verwijderd.

Hoe dan ook werd er verbouwd. Aannemers en onderaannemers aangetrokken, gebroken en gebouwd, pijpleidingen getrokken en geschilderd, en eindelijk was het zo ver: de indeling was klaar.
Dat betekende niet dat de hammam open kon. Er waren meubels en apparatuur nodig, handdoeken en slippers, en veel meer.
Er werd een timmervrouwcollectief betrokken voor meubilair en speeltuig in de kinderopvang. Een Tunesisch kunstenaar kreeg opdracht de badruimten van mozaïek te voorzien en alle grafische rimram die het badhuis moesten opfleuren, wat allemaal onder leiding van twee administratieve opperhoofden gebeurde.
De Tunesier ontketende een artistiek vuur waarom werd besloten nog meer kunstenaars aan te trekken om er een badkunsttempel van te maken.
Er werd gepraat, geschetst en geselecteerd maar tenslotte bekwasten vier kunstenaars onder leiding van de Tunesier muren, deuren en ramen. De kleurigste hammam ooit kreeg langzaam vorm.

Dat mocht ook wel. De opening naderde, maar in sprookjes past alles, dus hier ook.
Na het nodige gecoördineer, waarbij een tentoonstelling over ontstaan en gebruik, verhelpende handjes en geschuif werd de hammam op 27 mei 1988 een feit, en ............. baadde men er nog lang, gelukkig en schoon!



Amsterdam; Het Hoogt 38, mei 1988
Verschenen t.g.v. de opening van de eerste Nederlandse Hammam in Amsterdam, mei 1988