vrijdag 18 november 2016

Vroege Lente

Vroege lente


Hij schopte tegen een sparappel die door de hond in galop werd opgevangen terwijl hij verveeld over de dijk slenterde.
Het was warm voor de tijd van het jaar hoewel de temperatuur nauwelijks boven het vriespunt kwam. Toch bloeide er sneeuwklokjes en krokussen op het talud. Een paars bespikkelt dijkje in februari. De lente was vroeg dit jaar.
Meeuwen zwierden lachend boven zijn hoofd en een enkele reiger klapwiekte naar beneden om aan de waterkant naar vissen te staren. Stram en stijf met dichtgevouwen vleugels. Voor zwaluwen was het nog te vroeg.
De hemel was wolkeloos, een dicht vroegblauw. Het gras had nog het dikke groen van de winter. Twee meisjes zaten op een bank, staarden naar de overkant. De oer-Hollandse dijkhuisjes keken vanuit blinde winterramen star terug.
Vijftien of zestien, dacht hij terwijl hij, handen in de zakken, voorbij slenterde.
Na een paar meter draaide hij zich om. Een van beide had iets geroepen.
- ‘Wat zei je?’; vroeg hij automatisch.
- ‘Ik informeerde naar het merk’; zei ze giechelig. Brutaal verlegen nu ze zijn aandacht had.
Hij volgde de wijzende vinger, keek naar de hond.
- ‘Mechels.’
- ‘Wat?’
Hij liep de paar meter terug en sprak duidelijker. Hij wist het, zijn articulatie liet soms te wensen.
- ‘Ze is een Mechelse herder’; en keek haar aan.
Fris en jong allebei, belofte van naderende lente.
Hij voelde de verveling langzaam wijken om plaats te maken voor geringe belangstelling.
Zij die had gesproken wendde zich tot haar vriendin.
- ‘Zie je wel, ik zei toch dat het een herder is.’
De vriendin zei niets, keek schuw naar de hond.
- ‘Ben je bang voor herders?’; vroeg hij overbodig.
- ‘Een beetje’; bekende ze. ‘Maar voor pitbulls nog meer.’
- ‘Ze doet niets’; zei hij traag terwijl hij in haar schuwe ogen keek.
Hij wist het: dat zeiden ze allemaal.
Het kon hem niet schelen. Deze angst, van horen zeggen, kon hij niet wegnemen. Had ook geen behoefte er moeite voor te doen. Hij was kunstenaar, geen psycholoog.
Hij wilde zich omdraaien en verder lopen, had trek in koffie.
- ‘Ik heet Marleen en zij Marlies’; zei zij die het eerst had gesproken. ‘M & M’; grapte ze nog.
- ‘Marius’; stelde hij zich voor.
- ‘Dat zijn drie Ems.’
Hij fronste.
- ‘Marleen, Marlies, Marius’; verduidelijkte ze.
- ‘Vier. De hond heet Manny.’
Ze zei niets, schuifelde verlegen met een voet in het grint.
Hij lachte. Ze keek aarzelend op.
- ‘Je grapje gaat niet op.’
Ze antwoordde niet, lachte opgelucht. De vriendin deed mee.
- ‘Wonen jullie hier?’ Hij vroeg het om maar iets te zeggen.
- ‘Waar ........ in Amsterdam? Nee, we zijn hier zomaar. Aangewaaid zogezegd.’
- ‘Op bezoek.’
- ‘Ook niet.’ Ze dacht na. ‘Vakantie kun je het, denk ik, noemen.’
Hij staarde naar het water. Een troep ganzen dreef loom voorbij. Het mannetje lette argwanend op de aan de oever liggende hond.
Er zijn hier geen vleermuizen, merkte hij op en vroeg zich af waarom hij dat dacht. Belofte van lente.
Er klopte iets niet. Wat had ze gezegd? Denk ik. Hoezo? Ze waren met vakantie, of niet. Wisten ze dat niet zeker?
Hij keek hen aan, nam plots een besluit.
- ‘Lopen jullie mee?’
Ze knikten tegelijk en stonden op.
De wandeling duurde, stil, maar vijf minuten. De hond draafde vooruit en wees de weg. In het voorbijgaan groette hij afwezig een bewoner uit de buurt die op een karretje huisraad voor zich uitduwde. Het interesseerde hem niet waar de man het vandaan had. Er was in elk geval niets van hem bij. Zelfs de koelkast niet, die er toch wel wat op leek.
Op de open trap naar het appartement groeide uit een scheur in het beton een bosje sleutelbloemen. Hij wist het. Ze waren er al een week. Gek dat ze er nog altijd stonden dacht hij nog toen Marlies bukte en de bloemen een voor een zorgvuldig plukte.
- ‘Voor jou. Voor in een vaasje’; zei ze eenvoudig.
Hij bedankte haar en opende de deur om hen binnen te laten.
Het rook Indisch, met veel knoflook.
De schillenemmer moet vanavond aan de weg, herinnerde hij zich terwijl hij de deur achter zich sloot.
De hond snuffelde aan de lege waterbak. Hij haalde een vaasje uit de kast, vulde het met water en schikte langzaam nadenkend de bloemen.
De hond piepte. Hij vulde haar bak. Beide meisjes stonden wat onwennig in de hal.
- ‘Trek je jas uit en loop maar door. Rechtdoor!’; verbeterde hij zichzelf. ‘Willen jullie ook koffie?’
Ze hoefden niet. Hij zette koffie alleen voor zichzelf zoals hij gewoon was. Iets meer dan twee kopjes in een beker waar hij een scheut room in deed, daarna de koffie die zonder roeren mengde. Suiker wilde hij niet.
- ‘Komen jullie van ver?’; vroeg hij terwijl hij het atelier binnenliep.
- ‘We zouden wel een pilsje lusten’; stelde Marleen nuchter.
Hij knikte.
- ‘De koelkast in de gang. Glazen in de keuken.’
Terwijl hij van de koffie proefde keek hij naar Marlies die in een kuipstoel zat. Ze was luchtig gekleed voor de tijd van het jaar. Wat haastig wellicht.
- ‘Uit de buurt van Roosendaal’; antwoordde ze.
- ‘Ik dacht al dat jullie iets Belgisch hadden.’
Hij ging recht tegenover haar zitten.
Marleen kwam binnen met twee flesjes Gulpener en glazen.
Hij zag gefascineerd hoe het bier schuimend in de glazen klokte, iets over de rand liep. Het maakte vlekken op hun rokjes.
Ze had met de flesjes geschud! Waarom?
De hond kwam binnen. Snuffelde. Keek hen alle drie om beurten aan. Marlies huiverde. De hond likte de biervlekken van haar rok. Hij liet begaan en keek afwezig naar het bosje sleutelbloemen.
Waarom had ze die geplukt? Ze hadden moeten blijven staan. Bloemen op een trap hebben al zoveel moeite zich te handhaven.
De hond was klaar met likken en strekte lui in de zon die door het grote raam scheen. Er waren enkele haren op het rokje achtergebleven.
- ‘Kunnen we blijven slapen?’; vroeg Marleen.
Hij keek naar haar blote meisjesbenen in de groei. Vrouwelijke vormen tekenden pril in het laag vallende zonlicht. Ze waren nog bleek door gebrek aan zonuren.
- ‘Jullie hebben geen bagage, geen extra kleren.’
- ‘We blijven niet lang.’
Hij keek verrast op omdat Marlies het zei en zag dat ze bloosde terwijl ze zenuwachtig de hondenharen van de rok probeerde te plukken.
Haar vormen waren vrouwelijker, voller dan Marleen, met duidelijke borsten.
De hond knorde tevreden en draaide zich om wat een plofgeluid veroorzaakte.
- ‘Jullie kunnen blijven.’
Ze bedankten hem niet maar keken elkaar aan. Onzeker, vond hij. Het maakte niet uit.
Marleen herstelde zich het eerst, maakte de bovenste knoop van haar bloes los en ging verzitten waardoor de rok hoger schoof en een streepje meer vlees liet zien.
- ‘Je schildert.’ Het was geen vraag.
Hij keek naar haar en glimlachte.
- ‘Poseren die blote vrouwen voor jou?’
- ‘Ervaring en goed leren kijken’; antwoordde hij.
De telefoon ging maar hij nam niet op, draaide in plaats daarvan een sigaret.
Toen zoemde de deurbel.
Hij stond op, liep naar de hal. De hond blafte luid en wilde mee. Hij sloot de deur voor haar neus.
Twee agenten keken vriendelijk door het glas van de voordeur.
Hij deed open en nam hen vragend op.
- ‘U bent vanmiddag met twee meisjes gezien’; begon de oudste.
Hij knikte en dacht: de karretjesbaas.
- ‘Weet u waar ze  zijn?’
Hij haalde de schouders op.
- ‘Ze vroegen waar de bus naar Purmerend stopt.’
- ‘Heeft u hen naar de halte gebracht?’
- ‘Een stukje. Het laatste eind heb ik gewezen.’
De agenten bedankten. Hij knikte en sloot de deur.
Weer in het atelier zei hij : ‘Dat was voor jullie.’
- ‘Politie’; piepte Marlies geschrokken.
Marleen keek haar bestraffend aan.
- ‘Iemand nog een pilsje?’
Geen van twee antwoordde. Hij haalde alleen voor zichzelf.
- ‘We hebben niets gedaan’; zei Marleen.
Hij keek naar haar terwijl hij het bier inschonk, en zag dat haar lip trilde.
- ‘Hebben jullie tenminste een tandenborstel?’
Marlies ontkende bedeesd.
- ‘Wat vroegen ze?’; wilde Marleen weten.
- ‘Waar jullie waren.’
- ‘Wat heb je gezegd?’
- ‘Purmerend.’
Ze haalden allebei opgelucht adem.
- ‘Dan gaan we daar niet naartoe!’ In Marlies` stem klonk een ondertoon van verwijt.
- ‘Ik heb wel een reserve tandenborstel die jullie kunnen gebruiken.’
- ‘Mogen we nog een pilsje?’ Marleen klonk bedeesder dan ervoor.
Hij knikte, nam een slok en keek verstrooid naar de hond die in de lager zakkende zon wentelde. Over een half uur zou het donker zijn. De eerste lentedag van het jaar bijna voorbij.
Wat zou dit jaar brengen? Weer naar het zuiden vluchten voor wat warmte?
- ‘Waarom heb je ons meegenomen?’
Hij keek op, gestoord in zijn overpeinzingen, keek Marleen aan en zag hoe mooi haar haren oplichtten in het vallende zonlicht. Het prille lichaam ingehouden van nerveuze spanning, wachtte op antwoord.
- ‘Omdat het lente wordt’; zei hij.

eerder verschenen in "Het jaar 2001", uitgeverij De Vleermuis Roermond 1988















Geen opmerkingen:

Een reactie posten