maandag 29 mei 2017

Merlijn - dood

Hij trok mij binnen of althans in iets dat geen buiten was en langzaam begon ik proporties te herkennen; afgetekende vormen die leven hadden voorgesteld, realiseerde ik mij dat ik op iets stond, een voet die nog gelopen had, knoken waar gelooid vlees aan hing.
Ik kon niet anders dan opnemen, ik moest, al wilde ik niet, wilde ik mij aan de indrukken onttrekken maar kon ik niet. Ik moest kijken, ruiken, voelen, proeven en zien. De dood indrinken zoals hij zich hier aan mij opdrong, mij omgaf zoals in mijn eigen wereld de lucht in een open veld. Ik gruwde van de vormen die langzaam uitkristalliseerden uit de massa die wel weggesmeten leek van wat zopas nog had geleefd, was het vele malen erger en onvergelijkbaar met wat ik ooit zag van door oorlog of natuurramp geteisterde gebieden. Zwarte kindjes overdekt met vliegen was een feest vergeleken met hier waar geen vlieg kon zijn die toch gangen boorden in vlees van weleer om eitjes te leggen waarna hun larven zich zouden laven aan de resten. Zelfs in het mijne nog trillende doods levende vlees. Ik voelde het en kokhalsde maar onze voeding was zo samengesteld dat elk bouwsteentje gelijk werd opgenomen en aangewend zodat ik niets dan gal in mijn keel proefde dat ik niet eens kon uitspugen zodat het bleef en brandde achter in mijn mondholte.
Ik staarde in dode ogen die naar mij keken, vol verwijt beschuldigden zij mij van hun ondergang waarvan ze wisten dat ze die aan zichzelf te danken hadden. Alleen aan zichzelf en toch maakte ik er deel van uit. Zo is het en ik voelde en proefde het als de smaak van salpeter aan de punt van mijn tong wilde ik spreken om hen gerust te stellen, mezelf te beloven dat alles goed zou komen maar Mefisto trok mij alweer met zich mee en voort ging het door het stadje waar groteske vormen mij hun onleven verkochten voor een habbekrats die ik niet bezat; leefde ik op de pof en van voeding door een rietje die in zichzelf zelfs smaakte naar dood en vergankelijkheid.
We kwamen aan een vijver, een meertje of poel die mij zwart en rimpelloos aanstaarde, zocht ik tevergeefs naar mijn spiegelbeeld in het oppervlak van git waaruit overblijfselen van vegetatie staken als willekeurig geprikte stokjes die de gebroken willoosheid illustreerden van wat misschien ooit iemands trots was geweest; mandala voor het avondgebed een plek om tot rust te komen was de rust nu voor altijd neergedaald in haar meest onrustwekkende hoedanigheid.
Ik wilde dat gladde oppervlak verstoren en stak een voet uit maar werd wild naar achteren getrokken. “Ben je levensmoe?” hoorde ik Mefisto denken. “Raak hier niets aan of je zult met deze wereld sterven.” Het interesseerde mij niet. Ik wilde graag maar hij hield mij in, belette me dat te doen waarvoor ik was gekomen: mezelf over te geven aan wat niet meer bestond.
Hij nam me mee door wat een bos moest zijn geweest of een park misschien vol afgebroken stronken scherp versplinterd als om te verwonden, zwart geblakerd waarop ik me zou kunnen werpen om een te worden met deze wereld maar Mefisto belette telkens en wiste mijn gedachten leidde mij dieper tussen grauwende kadavers van wat dit ooit bevolkte, grijnsde blote tanden klaar om te bijten, ons te verscheuren en toch ontsnapten wij uit dit kerkhof van zombies die onbeweeglijk niet spraken of gromden hoewel hun felheid dat deed verwachten. Weggetrokken uit het leven verdedigden zij zich nog steeds tegen mij die hun vijand was.

Heuvelopwaarts ging het, zwoegend tegen het slijk dat onbeweeglijk aan onze voeten trok, viel ik op een knie maar Mefisto hees mij recht en gebaarde naar omhoog waar we blijkbaar moesten zijn al wilde ik niet. Ik wilde nergens heen, alleen nog blijven, me uitstrekken in de rust die vol onrust was. Ik hield van deze plek maar mocht me niet aanbidden. “Doorgaan!” hamerde het in mijn hoofd dat allang geen pijn meer deed maar galmde van stilte die ik eindelijk was geworden. Maar het bracht geen kalmte en ik voelde hoe er tranen uit mijn ogen welden; tranen van doods verdriet en ik wist dat ik alleen nog grimas van afschuw was terwijl ik achter Mefisto klauterde, moeizaam zwoegend tot op het plateau.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten